[1]
ALADDIN EN DE WONDERLAMP [2]
Druk N. V. voorheen Nonhebel& Co.—Hilversum. [3]
[4]
[5]
In een zeer rijkeen groote hoofdstad van China, welker naam ik mij op ’t oogenblikniet herinner, leefde een kleermaker, Moestafa genaamd, die zich vanandere menschenkinderen door niets anders onderscheidde dan door zijnberoep. Deze kleermaker Moestafa was zeer arm, en zijn arbeid brachthem nauwelijks zooveel op, dat hij, zijn vrouw en een zoon, dien Godhun geschonken had, daarvan leven konden.
De opvoeding van dezen zoon, die Aladdin1 heette, waszeer verwaarloosd geworden, zoodat hij allerhande slechte neigingenaangenomen had. Hij was boosaardig, eigenzinnig en ongehoorzaam jegensvader en moeder. Nauwelijks was hij den kinderschoenen ontwassen, ofzijn ouders konden hem niet meer in huis houden. Hij ging reeds’s morgens vroeg de deur uit, en deed den ganschen dag niets, danop straten en pleinen met kleine dagdieven spelen, die jonger waren danhij. [6]
Toen hij den leeftijd bereikt had, dat hij een handwerk moestleeren, nam zijn vader, die niet in staat was, hem een ander te latenleeren dan het zijne, hem bij zich op het werk, en begon hem in hethanteeren van den naald te onderrichten. Maar alles was vergeefsch:noch goede woorden, noch bedreigingen van den vader vermochten denwispelturigen zin van den zoon te veranderen. Hij kon het niet zooverbrengen, dat hij