[137]
[177]
Herrenchiemsee; de Marmeren voorhof.
Eenige weken na den tragischen dood van den ongelukkigen Koning Lodewijk II van Beieren, over wiens leven nog altijd een geheimzinnigesluier hangt, die wellicht nooit geheel zal worden opgeheven, maakten de dagbladen bekend dat de kasteelen, waaraan de Koningzoo groote schatten had ten koste gelegd en waaromtrent zulke fantastische verhalen in omloop waren, ter bezichtiging voorhet publiek zouden worden opengesteld. Ik aarzelde niet lang en besloot aanstonds deze vorstelijke residentiën te gaan zien;zeer waarschijnlijk zouden zij mij iets openbaren omtrent het innerlijke, intieme leven van den monarch, wiens sympathiekefiguur mij steeds had aangetrokken en wiens treurige dood op Pinksterzondag, 13 Juni 1886, mij zoo diep getroffen had.
Ik begaf mij dus rechtstreeks naar Munchen, waar ik overvloedige gelegenheid had om alle noodige inlichtingen voor mijne verderereis te bekomen.
In het begin van Augustus, na het eindigen van den zwaren hofrouw, gaf de Prins-Regent last, dat de drie kasteelen Neu-Schwanstein,Linderhof en Herrenchiemsee, die tot dusver door geen oningewijde waren betreden, voor het publiek zouden worden opengesteld.Al aanstonds vond men in de boekwinkels te Munchen tal van brochures, waarin de kasteelen tot in de kleinste bijzonderhedenwerden beschreven, de verschillende wegen aangeduid om er heen te gaan, en verdere inlichtingen verstrekt omtrent het verkrijgender toegangskaarten.—Deze toegangskaarten kosten voor Neu-Schwanstein en voor Herrenchiemsee twee mark en voor Linderhof driemark.—De vele kunst- en plaathandelaars stelden allerlei photografiën ten toon; portretten van Lodewijk II in de verschillendetijdperken van zijn leven, allegorische voorstellingen van zijn dood en afbeeldingen van zijne paleizen en kasteelen. Daarik echter ook een photografietoestel had medegenomen, wenschte ik zelf eenige afbeeldingen te maken, waartoe mij eene bijzonderevergunning werd verleend door de kanselarij van den grootmeester der kroon.
Aangezien ik de koninklijke kasteelen naar de volgorde hunner stichting wilde bezoeken, richtte ik in de eerste plaats mijneschreden naar Neu-Schwanstein, den half feodalen burcht, door Lodewijk II gebouwd in de nabijheid van het kasteel Hohenschwangau,op de noordelijke helling van de tyroolsche Alpen, niet verre van het stadje Füssen, dat aan den grooten weg van Augsburgnaar Innsbrück, op de zuidelijke grens van Beieren ligt.[178]
Drie hoofdwegen voeren van Munchen naar Neu-Schwanstein; ik koos den weg naar het meer van Constanz, en stapte na drie urensporens, aan het station te Kempten uit. Van Kempten, eene nijvere stad met veertienduizend inwoners, begaf ik mij per rijtuig—eenesoort van kabriolet met een paard bespannen—naar Füssen. De afstand bedraagt acht-en-dertig kilometers en de weg is over hetalgemeen vlak; maar noch de koetsier, noch het paard maakt bijzondere haast, zoodat ge voor dien rit op minstens zes urenrekenen moet. Nu, dat doet er niet toe: op een mooien Septemberdag is zulk een rit van Kempten naar Füssen een waar genot.De weg loopt aanvankelijk door prachtige smaragdgroene weilanden; de nahooioogst is in vollen gang, en de zwaar beladen karren,de boerinnen met hare roode hoofddoeken en de maaiers met hun zeisen en vorken vormen, bij den helderen zonneschijn, schilderachtigegroepen. De vriendelijke woningen der dorpen staan ieder op zich