Een Jood van Salonika.
Op de noordelijkste der drie landtongen, waarmede het oude Chalcis in de Aegeïsche zee vooruitsteekt, verheft zich, hoog bovende blauwe wateren, een breede, statige berg, bij de oude als de berg Athos bekend, en in later tijd Monte-Santo of Heilige-bergbijgenaamd, vanwege zijne uitsluitend uit geestelijken bestaande bevolking. Onder het byzantijnsche rijk hebben deze monnikenkrachtig medegewerkt tot de letterkundige en artistieke beweging, die de Renaissance voorbereidde, en nog heden ten dage bezittenzij rijke boekerijen, en is de berg de zetel van eene eigene schilderschool.
Tijdens mijn verblijf in Griekenland, had ik het voornemen opgevat, dien berg met zijne aloude kloosters te bezoeken; en namij te Konstantinopel voorzien te hebben van een aanbevelingsbrief van den patriarch, zonder welken men gevaar loopt doorde monniken minder goed ontvangen te worden, verliet ik, den 9den Mei 1858, met mijn vriend S.... en den drogman Voulgaris, de voorstad Pera. Wij wilden per boot naar Salonika gaan, en vandaarover land de reis naar den berg Athos voortzetten.
Twee dagen later zeilden wij kaap Kara-Bournou om, en voeren de kalme baai binnen, waaraan Salonika, in haar gordel van hooge,met bolwerken voorziene muren gevat, ligt, leunende tegen de zacht glooiende berghelling. Salonika, het oude Thessalonika,dat nog in zijn naam de herinnering bewaart aan de overwinning, door Filippus van Macedonië op de Thessaliërs behaald; Salonikaheeft, hoezeer ook van zijne vroegere grootheid vervallen, nog een voorkomen van schoonheid en aanzien behouden, dat een zonderlingenindruk maakt bij de zoo blijkbare teekenen van achteruitgang en kwijning. De haven is [282]eenzaam, de reede ledig; de vruchtbare grond is onbebouwd en overal doorsneden met vuile poelen en stinkende moerassen, waaruitverderfelijke dampen opstijgen. Ook hier blijkt de waarheid van het grieksche spreekwoord: waar de Turk de voeten zet, verdortde aarde.—In de warme zomermaanden ontvluchten de inwoners, voor zoover zij maar eenigszins kunnen, de ongezonde stad, waarmoorddadige koortsen woeden, en begeven zich naar eene voorstad, ten westen van Salonika gelegen, en Kalameria (Schoonoord)genoemd. Daar prijken de berghellingen, langs de bochtige oevers van den Vardar, met fraaie boschages van platanen, en ademtmen eene frissche gezonde lucht in.
Eene lange, breede, regelmatige straat, die, evenwijdig met de zee, van het oosten naar het westen loopt, verdeelt de stadin twee helften. Deze straat is ter wederzijde omzoomd met winkels, en loopt aan de beide einden op een poort of triomfbooguit; in de onmiddellijke nabijheid dezer straat bevindt zich de bazar. Al het leven der stad heeft zich op dit punt saamgetrokken;hier is drukte en beweging, hier handel en bedrijf; de overige straten zijn smal, stil, en dikwijls steil in de rots uitgehouwen.De menigte, die zich in de groote straat en den bazar beweegt, wedijvert in smerigheid met deze lokaliteiten zelven; zij bestaatvoor een zeer aanmerkelijk deel uit Joden. Te midden der in het zwart gekleede Grieken en Bulgaren, is de Jood dadelijk kenbaar,niet alleen aan zijne eigenaardige gelaatstrekken, maar ook aan zijn katoenen tulband, en aan zijn met bont omzoomd vest. De joodsche vrouwen dragen op het hoofd een soort van vergulde