Het plein en de kerk van St. Marcus.
Waar is paer van vernuft en van kraften zoo kloek,
Als de Leeuw met het swaert, en de Leeuw met het boek?
Aldus Hooft, in een puntig, geestig rijm zijne hulde brengende aan de beide saamverbonden republieken: de oude aristokratischerepubliek van Venetië, wier heugenis een meer dan duizendjarig verleden omvatte, en de jonge burgerlijke republiek der VereenigdeNederlanden, eerst sedert pas in de rij der europeesche mogendheden opgetreden, en met eene wel korte maar schitterende toekomstvoor zich. Eenheid van belang bracht ze een oogenblik samen, de Leeuw van Sint-Marcus met het boek, de Leeuw der Unie methet het zwaard; en schoon beider samenwerking noch van uitnemend gewicht, noch van bijzonder langen duur was, toch hebbenzij een poos nevens elkander gestaan, toch is er tusschen die beiden, van zoo ongelijken stam en aard, eene betrekking geweest,die ook voor ons aan den naam van Venetië nog eene bijzondere beteekenis geeft. Wel was, toen Hooft der beide republiekenzijn fijn compliment maakte, de kloeke kracht van den Leeuw met het boek aanmerkelijk gebroken, en was de tijd niet meer verre,waarop hij zijn langen doodslaap zou gaan slapen: maar toch, in die dagen speelde nog om het hoofd der venetiaansche republiekde naglans van een grootsch, een schitterend verleden; en de roem van weergaloos vernuft mocht haar ook toen nog niet wordenbetwist. Het verbond tusschen Nederland en Venetië werd in 1620 gesloten: de oudste der twee zusterrepublieken, rijk aan roem,aan schatten, aan eere, neigde langzaam, maar zeker ten val; de jongste, vol moed, geestdrift, ondernemingszucht, greep metstoute hand naar de kroon van eerste zeemogendheid, der oudste ontvallen, en omklemde die werkelijk voor een poos;—toen, ruimanderhalve eeuw later, gingen beiden, sinds lang weer gescheiden, onder in denzelfden storm, door de hand van denzelfden vijand.
Venetië! welke gedachten, droomen, herinneringen, wekt die enkele naam niet in ons op! Die naam smelt voor ons saam met schoonheiden gratie, glans en pracht, met al wat fraai en liefelijk is en welluidt. Hij doet ons denken aan weemoedig snarenspel enwegsleepend gezang, aan gondels en maskers, aan zachten maneschijn Bladzijde 26en heerlijk golfgewiegel, aan Madonnabeelden en gothische vensterbogen, aan heerlijke schilderijen, tintelend van kolorieten kunstig snij- en beitelwerk, aan zwarte sluiers en nog zwarter oogen, aan de paarden van St. Marcus en aan den Bucentaurus,aan bravo's en sbirren, aan looden daken en inquisitiedolken, aan jaloersche Othello's, aan sluwe Yago's, en aan Desdemona's,niet altijd even rein en argeloos als Shakespeare's beklagenswaardige heldin.
Bij allen die Venetië bezochten, liet de aanschouwing der wondervolle stad, eenmaal zoo beroemd als de koninginne en bruidder Adriatische zee, een onuitwischbaren indruk achter. En niet vreemd voorwaar! Is het toch geen betooverend en verbazingwekkendschouwspel, die groote stad, met hare torens en koepeldaken, reusachtiger dan menige op berg en rots gebouwde veste ze bezit,die stad met hare duizenden marmeren en arduinen paleizen, als op het water te zien drijven!
Niet alleen toch dat Venetië rondom in het water ligt, zoodat het slechts met een brug van 222 bogen of van een half uur gaans—eenbrug waarvan de bouw, naar men wil, bijna drie millioen gulden kostte—met den vasten wal verbond