[137]
Vallei van den Alpheios.
Vermoedelijk zullen de meesten mijner lezers het zich niet meer herinneren, dat ik hen, nu omstreeks zeven jaren geleden,1 in het hart van Arkadië, in het dorp Andritzena, heb achter gelaten. Nu, het is inderdaad mijne schuld niet dat onze reistochtgedurende zoo langen tijd werd gestaakt; en het is ook een geluk, dat mijne lezers op hun gemak, in hun eigen huis, het hervattenvan de reis hebben kunnen afwachten. Hadden zij dien tijd werkelijk moeten doorbrengen in het huis van Alkibiades Koutzavas,onzen gastheer, en zich daar moeten voeden met de ranzige olie, de bittere olijven en den zuren wijn van het land:—ik vreesdat zij voor altijd genoeg zouden hebben gekregen van het oude, het tegenwoordige en het toekomende Griekenland.
Ik hoop dan ook dat mijne lezers gezind zullen zijn om onzen tocht door den Peloponnesos te voleindigen, waarna wij nog aanenkele eilanden een bezoek zullen brengen.
Wij verlaten Andritzena om ons naar Olympia te begeven, en volgen een smallen en steenachtigen weg, die langs de berghellingslingert, aan welker voet de Alpheios zijne geelachtige wateren tusschen groote rotsblokken voortstuwt. Nu eens loopt de wegdoor boschjes, dan weder door weilanden, waarin runderen loopen te grazen onder de hoede van eenige in lompen gehulde knapen.Voert de weg door eene of andere stille schaduwrijke vallei, dan wordt meestal het oor gestreeld door de muziek van eene overvloedigvloeiende bron, waarvan het kristalheldere water in vroolijke sprongen over de rotsen huppelt en kleine stille kommen vormt,waarin mikroskopische schildpadden rondzwemmen, die zich bij onze nadering haastig verbergen tusschen de bladeren en stengelsvan waterlelies.—Stijgt de weg weer langs de berghelling omhoog, dan ontvouwt zich voor onzen blik het panorama van de breede,boschrijke vallei, ten noorden begrensd door de bergketen van den Erymanthes. Van bebouwing is overigens niet veel te ontdekken.Van tijd tot tijd ziet ge een maïsveld, waaruit ge kunt opmaken, dat daar in den omtrek menschen wonen, die voedsel noodighebben om te leven.—Overigens is de vallei eenzaam en verlaten; geen ander geluid treft uw oor, dan het ruischen van het gebladerte[138]en het tjilpen en fluiten der vogels. Als op zoo vele andere plaatsen, heerscht ook daar de koorts. De Grieken willen vande malaria niets weten en loochenen haar; doch de vaalbleeke gelaatskleur, de doffe oogen, de ingevallen wangen, de zwakkekrachtelooze gestalte der bewoners van de diepe valleien, logenstraffen hunne bewering op de nadrukkelijkste wijze.
Een uur nadat wij het dorp Phanari waren doorgetrokken, kwamen wij op het plateau van Nerovitsa, van waar men geheel hetomliggende land en al de bergen van Arkadië kan overzien. Van Rougozio, een dorpje waarvan de huizen van takken en slijk zijngebouwd, voert een moeilijk begaanbaar pad, met vele kronkelingen, dwars door steeneiken en mastikboomen, naar beneden, naarden Alpheios. Wij doorwaden de rivier en vinden op de landtong, waar de Ladon en de Alpheios samenvloeien, de grondslagenvan oude helleensche muren, half verborgen onder kreupelhout en heestergewas.
Daar lag weleer Heraea, eene der rijkste en machtigste steden van Arkadië, vermoedelijk ook eene der gelukkigste, want zijheeft geene geschiedenis. Hoe zou zij ook niet gelukkig zijn geweest, omringd door eene zoo schoone en zoo vruchtbare streek,in een land met des hemels beste gaven gezege